Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP0016

Datum uitspraak2004-05-26
Datum gepubliceerd2004-05-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200307707/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 april 2003 heeft de gemeenteraad van Lichtenvoorde, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 april 2003, vastgesteld het bestemmingsplan "Lichtenvoorde-West, Herziening 44, Girl Scouting".


Uitspraak

200307707/1. Datum uitspraak: 26 mei 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te Lichtenvoorde, en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 17 april 2003 heeft de gemeenteraad van Lichtenvoorde, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 april 2003, vastgesteld het bestemmingsplan "Lichtenvoorde-West, Herziening 44, Girl Scouting". Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 oktober 2003, no. RE2003.44394, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 10 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 23 december 2003 heeft verweerder meegedeeld dat het beroepschrift geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2004, waar appellanten, bij monde van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door J. Zegveld, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Lichtenvoorde, vertegenwoordigd door ing. E. Hiddink, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. [twee van de appellanten] hebben geen zienswijze tegen het ontwerp-plan ingebracht bij de gemeenteraad. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerp-plan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht. Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen. Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Het beroep van [twee van de appellanten] is dan ook niet-ontvankelijk. 2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.3. Het plan maakt het mogelijk een activiteitencentrum op te richten ten behoeve van de Stichting Girl Scouting Lichtenvoorde nabij de kruising van de zandweg met de Oude Aaltenseweg te Lichtenvoorde. 2.4. [appellanten] stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, omdat dit de bouw van een activiteitencentrum in de nabijheid van hun woningen aan de dr. Schaepmanstraat mogelijk maakt. Zij vrezen voor aantasting van het woonklimaat. Voorts wijzen appellanten op het feit dat eerst andere plaatsen voor het activiteitencentrum in beeld zijn geweest. 2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of in strijd met het recht te achten en heeft het plan goedgekeurd. Hij heeft overwogen dat de zoektocht van het college van burgemeester en wethouders naar een geschikte plaats voor het activiteitencentrum in het verleden in de sfeer van beleidsvoornemens is gebleven. Tegen het plan bestaan voor verweerder geen planologische of stedenbouwkundige bezwaren. 2.6. Aan de gronden waarop het beroep van appellanten betrekking heeft, heeft de gemeenteraad in het plan de bestemming “Kinderspeelterrein” toegekend. De bestemming voorziet in de bouw van een activiteitencentrum met een oppervlak van maximaal 80 m². Dit centrum zal op een weide komen te staan naast het clubhuis van de vereniging De Blauwe Doffer. Uit de stukken blijkt dat de weide door een beplantingsgordel langs de zandweg naar de zuidzijde wordt afgeschermd van het buitengebied. Ten westen van de weide bevinden zich een school en een crossterrein en aan de oostzijde een speeltuin. Aan de noordzijde van de weide staan de woningen van appellanten aan de dr. Schaepmanstraat. 2.6.1. Het standpunt van verweerder dat appellanten van het in het plan voorziene activiteitencentrum geen ernstige overlast zullen ondervinden, acht de Afdeling niet onredelijk. Hierbij neemt zij in aanmerking dat de afstand van het activiteitencentrum tot de woningen van appellanten tenminste 75 meter zal bedragen. Verweerder heeft zich – mede gelet op deze afstand en de in het plan opgenomen bebouwingsvoorschriften – op het standpunt kunnen stellen dat het vrije uitzicht van appellanten niet onevenredig zal worden aangetast door de bouw van het activiteitencentrum. Verder heeft hij, gezien overweging 2.6, in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat het voorziene activiteitencentrum aansluit bij de omgeving van het plangebied en de daarin voorkomende functies. 2.6.2. De Afdeling overweegt dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. De omstandigheid dat het college van burgemeester en wethouders aanvankelijk andere plaatsen voor het activiteitencentrum heeft overwogen en wat betreft de Delstraat onder meer in verband met de sociale veiligheid hiervan heeft afgezien, maakt het vorenstaande niet anders. 2.6.3. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep van [appellanten], is derhalve ongegrond. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep van [twee van de appellanten] niet-ontvankelijk; II. verklaart het beroep van [overige appellanten] ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren w.g. Verbeek Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2004 85-466.